Deze hardnekkige mythe over hoogbegaafdheid mag van mij de prullenbak in

Je hebt de opmerking vast weleens gehoord: je hoogbegaafde kind heeft een huilbui of werkt even niet zo goed mee, en je hoort als snel iemand zeggen: ‘tsja, hoogbegaafde kinderen lopen cognitief weliswaar voor, maar sociaal-emotioneel lopen ze vaak achter, hè?’ Als ouder denk je dit misschien zelf ook weleens. Jij vindt het immers ook best lastig om te zien hoe je kind soms botst met klasgenootjes en minder vaak gevraagd wordt voor speelafspraakjes. Maar hoe zit dit nou precies? Lopen hoogbegaafde kinderen sociaal-emotioneel echt achter op leeftijdsgenoten of is hier iets anders aan de hand? En hoe komt het dan dat deze opmerking zo vaak voorbijkomt in het onderwijs en daarbuiten?

Vandaag deel 1 van mijn missie om mythes en broodje aap-verhalen uit het onderwijs eens onder de loep te nemen*:

Hoogbegaafde kinderen lopen sociaal-emotioneel vaak achter – Is dat zo? En waar komt die gedachte nou eigenlijk vandaan?

Het verhaal van Mats

Een tijdje terug hoorde ik het verhaal van een jongetje – laten we hem Mats noemen – die net gestart was met groep 1. In een van de eerste weken had Mats op maandagochtend afgesproken met zijn klasgenoot Niek dat ze woensdagmiddag bij hem zouden gaan spelen. Mats verheugde zich hier natuurlijk erg op! Toen hij woensdag de school uitliep, zocht hij Niek op maar die was inmiddels al op weg naar de auto met een ander vriendje. De speelafspraak ging niet door en Mats was diep teleurgesteld, liet zich op de grond vallen en begon te huilen. De juf – die het samen met haar collega van een afstandje had gadegeslagen – zei tegen haar collega: ‘Mats’ ouders denken dat hij hoogbegaafd is, maar je kunt wel zien dat hij sociaal-emotioneel nog wel achterloopt.’ Haar collega reageerde met: ‘Ja, dat zie je wel vaker bij hoogbegaafde kinderen, hè.’

Ik wilde hier eigenlijk een vurig pleidooi schrijven om deze mythe direct de prullenbak in te kieperen. Zelf ga ik namelijk altijd erg ‘aan’ op die opmerking: het suggereert namelijk dat er iets mis is met de hoogbegaafde leerling. Iets wat bij de leerling ‘gefixt’ moet worden terwijl het ook de omgeving kan zijn die een mismatch is met het kind. Ik wilde een pleidooi schrijven waarin ik iets zou zeggen over de cognitieve voorsprong die hoogbegaafde kinderen hebben en hoe dit voor frictie zorgt met leeftijdsgenootjes. En hoe het vervolgens kan líjken alsof een kind sociaal en emotioneel (dat zijn ook twee verschillende dingen! Dus noem ze liever niet in een adem alsof het hetzelfde is) achterloopt. Allemaal zaken die ik niet zelf heb bedacht – en die ook echt heel nuttig zijn om kennis van te nemen – maar die al in talloze blogs en boeken beschreven staan.

Maar iedereen die me een beetje kent, weet dat ik graag eerst even in de literatuur duik. En daar zie ik een patroon: ik zie bepaalde groepen mensen in hun blogs en artikelen neigen naar ‘hoogbegaafde kinderen lopen sociaal-emotioneel helemaal niet achter, het is de omgeving die niet passend is bij de leerling waardoor er frictie ontstaat’ (er is niks mis met het kind, de omgeving past niet). Terwijl ik anderen hoor zeggen: ‘ja maar de leerling moet toch ook gewoon leren functioneren in de klas (en later in de maatschappij)? Dan moet hij ook leren zich te verhouden tot kinderen die cognitief niet zo sterk zijn als zij’ (het kind moet zich aanpassen). Zoals bij zoveel onderwerpen, wordt een soort tegenstelling geschetst die denk ik veel genuanceerder benaderd kan (móet!) worden. In mijn werk zag ik namelijk dat ouders en leerkrachten hierdoor soms lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan. School gaf aan ‘deze leerling loopt sociaal-emotioneel achter en heeft op dat vlak nog een hoop te leren’ en ouders ‘ja maar, anderen begrijpen hem gewoon niet omdat hij hoogbegaafd is’. Dit stuk is dus meer een pleidooi geworden voor ouders en scholen om uit te zoomen en goed te observeren in de begeleiding van hoogbegaafde leerlingen. En om samen de nuance op te zoeken.

Wat is nu waar?

Ik ontdekte tijdens mijn zoektocht een prachtig interview met Jelle Jolles – neuropsycholoog en emeritus-hoogleraar gespecialiseerd in het tienerbrein – in het tijdschrift Gifted. Hij brengt m.i. precies de goede nuance aan die nodig is als het gaat om de (brede!) ontwikkeling van hoogbegaafde kinderen. Ik citeer een aantal stukken en plaats de link naar het interview onderaan dit artikel:

Brede ontwikkeling
Het is fijn dat een hoogpresterend kind voorloopt in bepaalde functies en vaardigheden, daar kan het veel voordeel van hebben. Maar ik benadruk ervoor te zorgen dat de andere vaardigheden en dus de samenwerking tussen de vele andere (hersen)gebieden ook tot ontwikkeling komen. Bij hoogpresterende jongeren (in het bijzonder in de kindertijd en eerste deel van de tienertijd) zouden we extra moeten opletten of ze zich over de hele linie goed ontwikkelen en zouden we extra aandacht kunnen besteden aan de gehele ontwikkeling. Een hoogpresterend kind heeft anders een risico op een vrij eenzijdige ontwikkeling. Dat maakt hun kwetsbaar, ze worden vaker gepest, en door minder goede sociale vaardigheden komen ze minder ver met hun goede cognitief presteren. Tegelijkertijd moeten we aandacht hebben voor kinderen en tieners die zich breder ontwikkelen en waarbij de creativiteit of ‘begaafdheid’ zich pas veel later openbaart.

De omgeving van een kind, ook van een hoogpresterend kind, wil ik het volgende meegeven: creëer een stimulerende leeromgeving, stimuleer de natuurlijke nieuwsgierigheid, wijs de routes, laat ze veel ervaringen opdoen en inspireer het kind juist op de gebieden waar het kind nog niet in excelleert. Door een mens in zijn hele jeugd zo veel mogelijk vaardigheden te laten opdoen, krijgt het een bredere neuropsychologische ontwikkeling. Die helpt de jongere en uiteindelijk de bijna-volwassene om meer andere routes te kunnen vinden. En voor de relatief jonge hoogpresteerder geldt: vooral breed laten ontwikkelen. (De Bok, 2017)

Uit het voorbeeld van Mats komt naar voren dat een leerling met een ontwikkelingsvoorsprong de nodige uitdagingen kan tegenkomen in het contact met leeftijdsgenootjes. Als een leerling echter nauwelijks ontwikkelingsgelijken treft in zijn klas, kan er frictie ontstaan. Kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong** kunnen soms hoge verwachtingen hebben van vriendschappen en zich onbegrepen worden als aan deze verwachtingen niet wordt voldaan. Dit betekent niet dat hij áchterloopt maar wel dat hij iets te leren heeft en het is aan ouders en leerkrachten om hen hierin zo goed mogelijk begeleiden. Al was het bij Mats maar dat hij leert begrijpen dat zijn klasgenootjes er (nog) andere ideeën over vriendschap op na houden dan hij. En dat hij dat niet kan veranderen. En wellicht heeft hij een volgende keer wat hulp nodig van een volwassene als hij een speelafspraakje maakt.

Waar leerkrachten vaak een kei in zijn is dat ‘inzetten op de brede ontwikkeling’ waar Jolles van spreekt. Daar mag je als ouder ook echt vertrouwen in hebben als je je kind naar school stuurt. Wellicht moeten we dan af van de zin ‘deze hoogbegaafde leerling loopt cognitief voor maar loopt sociaal-emotioneel achter’ maar ernaar streven meer met een open blik te kijken: deze leerling loopt op cognitief gebied voor op zijn leeftijdsgenootjes, en heeft nog wat te leren op sociaal en/of emotioneel gebied. Hij lijkt minder aansluiting te hebben bij zijn klasgenootjes; laten we kijken hoe we een omgeving kunnen scheppen waarin deze leerling zich kan ontwikkelen op een manier die bij hem past. Misschien dat Mats wel een goede match heeft met een leerling uit groep 2 (om mee te werken en te leren), of met een ouder buurjongetje (om mee te spelen). Een verrijkingsklas of plusklas kan ook een goede plek zijn om ontwikkelingsgelijken te treffen. Sommige zaken leert hij dan in de klas, met leeftijdsgenootjes en andere met ‘peers’ of ontwikkelingsgelijken buiten de klas. En gelukkig zitten er vaak ook wel een aantal kinderen met wie het matcht in de eigen klas. Het is aan de leerkracht om hier oog voor te hebben. Mats heeft hier de begeleiding nodig van zijn opvoeders (ouders en leerkrachten). Zo leert hij de wereld om zich heen beter te begrijpen.

Ouders en school als partners

Het is belangrijk te weten en te erkennen dat voor alle kinderen geldt dat ze zich alleen goed ontplooien als we aandacht hebben voor én cognitie én fysiek én sociaal én emotioneel functioneren. Die vier domeinen horen bij elkaar, en voor de ontplooiing van de tiener is het essentieel dat al die domeinen zich even goed ontwikkelen.

‘Ze zijn allebei belangrijk, en vooral in samenwerking! Er zijn vaak spanningen tussen scholen en ouders. Ouders willen het beste voor hun kind en weten als geen ander wat hun kind nodig heeft. Dus ze hebben gelijk om dat met school te willen bespreken, alleen is de manier waarop niet altijd handig. Ouders en school kunnen goede partners zijn. De stimulans en ervaringen thuis kunnen van belang zijn voor de motivatie en prestatie op school. Het is dus in het belang van de tiener dat school en ouders zo goed mogelijk samenwerken. Ouders zijn een motor, de leraar is een motor, samen vormen zij de versnellingsbak. Leraren en ouders moeten meer regie nemen, niet dwingend maar helpend. De Bok (2017)

Kortom

Laten we de nuance opzoeken als we het hebben over hoogbegaafdheid op school. Stellig zeggen dat hoogbegaafde kinderen sociaal-emotioneel vaak achterlopend is m.i. niet helpend (en ook onjuist). Ontkennen dat kinderen met een cognitieve voorsprong op sociaal en emotioneel gebied iets te leren hebben, helpt ook niet. Zoek als ouders met school naar nuance en kijk met een open en eerlijke blik naar je kind: wat gaat goed en wat heeft mijn kind nog te leren? En de leerkracht wil dan echt graag met jou aan de slag wil om je kind verder te helpen om stappen te zetten in zijn ontwikkeling. Er zijn een hoop ‘knoppen waaraan je kunt draaien’ voor een goede afstemming. Welke ‘knoppen’ dat allemaal zijn beschrijf ik al een beetje in DEZE blog en hier zal ik in volgend artikel nog wel wat dieper ingaan.

Wat vind jij?

Heb jij als ouder ook geworsteld met het feit dat je kind sociaal niet helemaal goed leek aan te sluiten? Voelde je je wel of niet begrepen door school? Hoe zorgde je voor een goede samenwerking met school? En als onderwijsprofessional: lukt het je voldoende om echt goed uit te zoomen als een pienter kind emotioneel wat uit de bocht vliegt of sociaal minder aansluiting heeft? Lukt het jou om dan de juiste aanpassingen doen zodat het kind zich op zowel cognitief als sociaal en emotioneel niveau kan ontwikkelen?

Het hele interview met Jelle Jolles is HIER te lezen.

*Dit was deel 1 van mijn missie om mythes en broodje aap-verhalen uit het onderwijs eens onder de loep te nemen. Voor veel onderwijsprofessionals in mijn netwerk bevatte dit stuk wellicht niet zoveel nieuws. Toch hoor ik leerkrachten en ook mijn studenten aan de pabo regelmatig zeggen dat ze denken dat hoogbegaafde kinderen vaker sociaal-emotioneel achterlopen dan andere kinderen. Dit is kennelijk nogal een hardnekkig idee en het leek me daarom goed om eens even uit te pluizen waar dit nu vandaan komt en deze opmerking van wat context te voorzien.

** In dit stuk gebruik ik de term ‘hoogbegaafdheid’. Bij jonge kinderen (peuters, kleuters) spreken we nog niet van ‘hoogbegaafdheid’ maar van een ‘ontwikkelingsvoorsprong’ als we zien dat het kind voor loopt in ontwikkeling op zijn leeftijdsgenoten.

Literatuur

Marrigje de Bok (2017). Brandstof voor de motor van talentontwikkelingGifted, zomernummer, verschenen op 21 juni 2017, p. 32-34.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Please reload

Even geduld...